Idee 4

De Muzen en hun luie publiek.

De vaak gehoorde stelling dat kunst slechts voor een elite gemaakt wordt, is een nietszeggende cirkelredenering. Kunstminnaars zijn vaak zijn bovengemiddeld opgeleid en hebben de tijd en het geld hebben om van kunst te genieten. Zonder deze eigenschappen zouden zij niet toe kunnen. Contextloze en inspanningsvrije kunst bestaat niet. Kunst vraagt om actieve participatie en niet iedereen is in staat tot deelname. Kunst zal dus per definitie maar een kleine groep, een elite aanspreken. De Muzen verschijnen slechts aan hen die bereid zijn te ontvangen.

De discussie over het elitaire gehalte van de kunst gaat dan ook om een andere kwestie dan de feitelijke juistheid van de stelling. Als kunst slechts voor een elite betekenis heeft, moet zij dan wel uit de algemene middelen betaald worden? De overheid kan haar geld maar één keer uitgeven en daarom dienen er keuzes gemaakt worden. Een verdelingskwestie dus. Een activiteit met een relatief kleine doelgroep, delft binnen een democratie al snel het onderspit.
Wie een pleidooi tegen bezuinigingen op elitaire kunst wil winnen, staat sterk wanneer zij of hij kan aantonen dat ook kunst tot nut van het algemeen strekt. Meestal leidt dit functionaliteitscriterium tot een popularisering van de kunst. Niet de elite, maar het volk moet bij kunst betrokken worden. Een onmogelijke opgave, omdat kunst nu eenmaal elitair is. Een redenering met een grotere overtuigingskracht is de gedacht dat een kunstminnende elite zelf een grote betekenis heeft voor de samenleving. Een maatschappij met een goede kunstinfrastructuur is gezonder, kritischer en creatiever, dan een samenleving waar een dergelijke structuur ontbreekt.
Binnen deze gedachtegang ligt de bewijslast bij de kunstminnende elite. Zij zal aan moeten tonen, dat de Muzische inspiratie inderdaad anderen ten goede komt. De elite lijkt op dit punt huiswerk te hebben, omdat er binnen deze groep in groeiende mate sprake is van consumentengedrag. De financiering van kunst is vooral een zaak geworden van kunstenaars en geldschieters zoals overheid en het bedrijfsleven. Vaak zijn creatieve geesten meer bezig met subsidieaanvragen dan met het scheppen van nieuwe horizonten. Dit terwijl elitaire kunstminnaars vaak op sleutelposities zitten waar zij zich zouden kunnen inzetten voor de Muzen. Als de elite kunst wil, zal zij actiever moeten bijdragen aan de randvoorwaarden. Niet alleen dient zij verantwoordelijkheid te nemen voor het organiseren van de financiering, zij zou zich ook actiever moeten inzetten voor het creëren en inrichten van kunstzinnige speelruimte. De democratisering van de schouwburgen en podia zou een goed eerste begin zijn.

Wanneer de elite zich bevrijdt uit vrijblijvend en lui consumentengedrag en zich echt druk maakt om kunst, dan leveren deze activiteiten al zoveel energie op in termen van burgerinitiatieven, maatschappelijke binding en sociale infrastructuur dat de overheid makkelijk te overtuigd kan worden van het belang van kunst. Belangrijker nog, er ontstaat veel meer ruimte voor de Muzen om hun geesten over de polders te laten waaien.

Sluit dit venster